Update van resultaten melkveebedrijven op agrimatie – juli 2019 |
21-8-2019 |
In december 2018 zijn diverse artikelen gepubliceerd waarin gebruik werd gemaakt van voorlopige resultaten over het jaar 2017. Het ging om ‘voorlopige’ resultaten omdat op dat moment nog niet van alle melkveebedrijven in het Informatienet de bedrijfsresultaten over 2017 beschikbaar waren. Voor deze update van juli 2019 zijn de resultaten over 2017 opnieuw bepaald, op basis van een complete set van bedrijfsgegevens. Gebleken is dat de definitieve cijfers voor het jaar 2017 vrijwel niet afwijken van de voorlopige, zoals in december 2018 gepubliceerd.
De gewijzigde artikelen hebben betrekking op: - Melkproductie - Graslandmanagement (graslandgebruik en stikstofbemesting grasland) - Bemesting (stikstof en fosfaat) - Overschotten (stikstofbedrijfsoverschot, stikstofbodemoverschot, fosfaatbedrijfsoverschot) - Overige kenmerken (najaarsbeweiding en opslagcapaciteit dierlijke mest) - Waterkwaliteit (nitraatconcentratie in het uitspoelingswater)
Toename melkproductie per ha zet door In 2017 nam de intensiteit (uitgedrukt in fosfaat GVE per ha) van melkveebedrijven waarop het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) is gericht, in alle regio’s iets af. Ook was er een afname van het aantal GVE per bedrijf in 2017, wat het gevolg is van maatregelen om de fosfaatproductie in melkveemest terug te dringen (Fosfaatreductieregeling). Echter, de melkproductie per dier nam toe en ook de melkproductie per ha steeg ondanks de afname in GVE en een groter areaal cultuurgrond per bedrijf.
Stikstofbodemoverschotten vergelijkbaar met 2016 De stikstofbemesting met dierlijke mest en kunstmest lag in 2017 op een hoger niveau, maar hier staat tegenover dat de afvoer in de vorm van melk gemiddeld genomen ook toenam. Het gebruik van stikstofkunstmest is in alle regio’s gestegen in 2017 (3-10 kg per ha). Daarbovenop is ook het gebruik van stikstof uit dierlijke mest gestegen. In de Veen- en Lössregio is het dierlijk mestgebruik gestegen met 11-30 kg per ha, waarmee het gebruik weer op het niveau van 2014 respectievelijk 2015 uitkwam. In de Zand- en Kleiregio steeg het gebruik van stikstof uit dierlijke mest veel minder (2 kg per ha). De hoeveelheid stikstof die kan uitspoelen naar het grondwater (stikstofbodemoverschot) wordt, veenbedrijven uitgezonderd, hoofdzakelijk bepaald door de aan- en afvoer op het bedrijf. Het stikstofbodemoverschot kwam in de Klei- en Zandregio op een vergelijkbaar niveau uit als in 2016 , in de Veen en Lössregio’ is het stikstofbodemoverschot 10-30 kg per hectare lager uitgevallen. De aanvoer van voedermiddelen nam af (Veenregio uitgezonderd waar deze gelijk bleef) evenals de afvoer van dierlijke mest. De aanvoer van kunstmest nam toe.
Steeds minder uitspoeling door hogere efficiëntie bij gebruik van nutriënten De uitspoeling van nitraat bij melkveebedrijven in het basismeetnet van het LMM is in de periode 1991-2016 zichtbaar gedaald. Dit betekent dat het bovenste grondwater schoner is. Een belangrijke reden hiervoor is een forse daling in het gebruik van kunstmest en dierlijke mest (ruim 30% lager). De overschotten (aanvoer minus afvoer) aan stikstof en fosfaat per ha zijn mede daarom ook afgenomen.
Volgende update Bij de eerstvolgende update, naar verwachting in december 2019, zullen de voorlopige resultaten over het jaar 2018 worden gepubliceerd.
Over LMM Het LMM is ontwikkeld om de effecten van het Nederlandse mestbeleid op de nutriëntenemissies, en vooral de nitraatemissie, uit landbouwbronnen naar het grond- en oppervlaktewater te meten en de effecten van veranderingen in de landbouwpraktijk op deze emissie te volgen. Het RIVM is verantwoordelijk voor de metingen van de waterkwaliteit en Wageningen Economic Research is verantwoordelijk voor de vastlegging van de landbouwpraktijk. Meer informatie over de waterkwaliteit en de gebruikte methoden wordt gegeven op www.rivm.nl. De waterkwaliteitsgegevens van het Basismeetnet kunnen zelf geselecteerd worden op lmm.rivm.nl.
|