Mijn agrimatie
v

Agrimatie - informatie over de agrosector

Agrimatie > Thema's > Handel en afzet
     
Handel en afzet
Kies een indicator
Handel in agrarische goederen - Rol Nederland in EU intrahandel, 2021

De rol van Nederland in de EU-intrahandel
22-1-2021

Onderstaande tekst is een weergave van hoofdstuk 9 uit de uitgave "De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband, editie 2021". Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Economic Research en het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van en gefinancierd door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Dit rapport beschrijft de ontwikkeling van de Nederlandse handel in landbouwproducten in 2020. Wageningen Economic Research en CBS maken in deze gezamenlijke uitgave, in opdracht van het ministerie van LNV, de eerste ramingen van de landbouwhandelscijfers voor 2020 bekend en voorzien deze van duiding. Naast inzicht in de export- en importcijfers, voor zowel landbouwgoederen als landbouwgerelateerde goederen, bevat de publicatie dit jaar drie katernen waarin een handelsonderwerp uitgelicht wordt. Voor deze editie zijn de onderwerpen de gevolgen van Brexit voor de Nederlandse landbouwhandel, een analyse van de agrologistiek en de regionale functie van Nederland in de EU. In dit laatste hoofdstuk worden ter illustratie vier specifieke producten beschreven waarvoor Nederland een rol van betekenis speelt in de internationale, maar vooral ook regionale handel. Deze producten zijn varkensvlees (paragraaf 9.4), vis (paragraaf 9.5), groente en fruit (paragraaf 9.6) en granen (paragraaf 9.7).

De onderstaande tekst is het eerste deel uit hoofdstuk 9 en kunt u hier downloaden. Paragrafen 9.4 tot en met 9.7 zijn apart te downloaden. U kunt hier het totale rapport downloaden. 


Dit hoofdstuk gaat in op het belang van de Europese Unie (EU)44 voor de handel in goederen voor Nederland. Allereerst komt kort de ontstaansgeschiedenis van de EU aan bod. Vervolgens worden enkele kenmerken van diverse landen in de EU gegeven om de economische grootte en afzetmarkt te duiden. Daarna komt de handel van Nederland met de buurlanden aan de orde, ook in vergelijking met andere landen in de EU, en het belang van de EU voor Nederland. Ten slotte gaat dit hoofdstuk in op enkele redenen die verklaren waarom landen onderling met elkaar handel drijven. Ter illustratie zijn vier specifieke producten beschreven waarvoor Nederland een rol van betekenis speelt in de internationale, maar vooral ook regionale handel. Deze producten zijn varkensvlees (paragraaf 9.4), vis (paragraaf 9.5), groente en fruit (paragraaf 9.6) en granen (paragraaf 9.7).

9.1 De ontwikkeling van de Europese interne markt
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond het besef in Europa, en dan met name in Frankrijk en Duitsland, dat men meer moest samenwerken om in de toekomst dergelijke oorlogen te voorkomen. Het zogenaamde Schuman-plan, gepresenteerd op 9 mei 1950,45 legde de basis voor de eerste samenwerking in Europees verband, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). De EGKS trad in 1952 in werking, met Frankrijk, Duitsland, Nederland, Belgiƫ, Luxemburg en Italiƫ. Dat staal onder een Europees toezicht zou vallen was een veilige gedachte, omdat zo niet ongezien oorlogstuig kon worden gefabriceerd.

In 1957 volgde het Verdrag van Rome en werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht. Hoofdpunt was de totstandkoming van de gemeenschappelijke markt. In eerste instantie was er sterke weerstand tegen het opnemen van landbouw en de handel in landbouwproducten in een  gemeenschappelijke markt. De zes betrokken landen hadden zeer uiteenlopend beleid voor de landbouwsector, een gemeenschappelijke markt vereiste harmonisatie op dit gebied. Landbouw werd vooral beschouwd als een obstakel voor verdere Europese integratie. De oplossing werd gevonden in het opnemen van de landbouwsector en de handel in landbouwproducten in de gemeenschappelijke markt via een apart hoofdstuk van het EEG-Verdrag. De voorwaarde voor die gemeenschappelijke markt was het invoeren van een gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat in de loop van de jaren zestig zijn beslag zou krijgen (zie voor een uitgebreide analyse Meester en Dries, 2013).

Naast het landbouwhoofdstuk, bevatte het EEG-Verdrag ook hoofdstukken over transport en het vrije verkeer van arbeid, diensten en kapitaal. Het integratieproces voor deze terreinen zou pas veel later op gang komen.
Ondertussen breidt de Gemeenschap uit. In 1973 sluiten het VK, Ierland en Denemarken aan bij de Unie, in 1981 Griekenland, gevolgd door Spanje en Portugal in 1986. Zweden, Finland en Oostenrijk zorgen in 1995 voor verdere vergroting van wat inmiddels de Europese Unie heet. De laatste grote uitbreiding vindt plaats in 2004, als tien landen uit Midden- en Oost-Europa zich aansluiten. De Unie bestaat dan uit 25 landen.

In de jaren ā€˜90 wordt de interne markt voltooid. Het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en geld wordt in verdragen, (onder andere die van Maastricht) vastgelegd. Ook komt er in 2002 Ć©Ć©n munt, de euro, hoewel niet elk land in de Europese Unie deze invoert. Zo behouden het VK, Denemarken en Polen hun eigen munt en ontstaat er een Eurozone met daarin 19 landen. Naast de groei naar uiteindelijk 28 landen (Bulgarije en RoemeniĆ« in 2007, KroatiĆ« in 2013) sluiten andere landen aan door andere samenwerkingen aan te gaan.

De Europese integratie in de afgelopen decennia heeft de handel in Nederlandse landbouwgoederen geen windeieren gelegd. Dankzij de steeds groter wordende EU, heeft Nederland nu vrij toegang tot een afzetgebied met zoā€™n 513 miljoen consumenten. In de directe nabijheid bevindt zich een afzetmarkt van zoā€™n 229 miljoen consumenten (optelsom Duitsland, BelgiĆ«, Frankrijk, Luxemburg en het VK) (zie bijlage 7.1). Een goed toegankelijke markt, waar de eisen op fytosanitair en veterinair gebied hetzelfde zijn, de munt stabiel is en grenzen niet willekeurig kunnen worden gesloten om bijvoorbeeld politieke redenen. Een afzetmarkt die ook nog eens is gegroeid in de afgelopen 10 jaar (zie bijlage 7.1).

9.2 Europese landbouwproductie en -handel
De agrarische productiewaarde per land geeft aan welk land een grote agrarische (primaire) sector heeft (figuur 9.1). De hoogste productiewaarde wordt in de grootste landen gegenereerd.

Figuur 9.1 Productiewaarde primaire sector in producentenprijzen, 2019
Bron: Eurostat.


Niet elk land heeft een even grote agrarische (grondgebonden)sector. Zo beschikt Zweden, na Frankrijk, over de grootste landoppervlakte, maar dat is niet allemaal te gebruiken of in gebruik voor de landbouw. Bijlage 7.2 geeft de hoeveelheid grasland en ā€˜akkerlandā€™ in km2 aan en welk percentage dit is van de totale oppervlakte van een land. Voor Zweden en Finland is dit een kleine 10%. Voor Denemarken bedraagt het percentage bijna 70. Nederland bevindt zich in de voorhoede met ongeveer 60%.

Er zijn meer parameters die kunnen duiden waarom een land meer of minder landbouwproductiewaarde genereert. Zo is van belang welke gewassen worden geteeld (hoog of laag salderend) en welke dieren worden gehouden en hoe (meer of minder extensief). Er zijn immers sectoren die op een klein oppervlak een hoge productiewaarde kunnen genereren. De varkens-, pluimvee-, (glas)sierteelt- en glasgroentesectoren zijn hier voorbeelden van.

Om een eerste inzicht te geven in deze verschillen tussen landen is in bijlage 7.3A en 7.3B een overzicht opgenomen van het landoppervlak van enkele grondgebonden landbouwsectoren/producten. Hieruit volgt dat er vooral veel graan wordt verbouwd in Frankrijk, Duitsland, Polen, Spanje en Roemeniƫ. Deze teelt neemt ook het grootste beschikbare landoppervlakte in beslag, iets wat voor de meeste landen opgeld doet.

Bulgarije, Roemeniƫ en Hongarije hebben een groot aandeel niet-permanente industriƫle teelten, zoals zonnebloemen. Slovakije heeft een relatief groot areaal raap- en koolzaad. Zweden en Finland gebruiken een groot aandeel van het beschikbare areaal voor grasland. Nederland heeft een groot aandeel aardappelen, bieten- en groenteteelt. De zuidelijkere landen zoals Portugal, Griekenland hebben meer olijven, noten en fruitbomen. Onder andere de klimatologische omstandigheden en de bodemgesteldheid zijn van invloed op deze verschillen.

Bij de dierlijke sectoren is het beeld niet veel anders. De in inwonertal grote landen hebben grotere producties dan de kleinere landen. Het beeld verandert als de producties worden uitgedrukt per inwoner. Bij het aantal levende varkens bestaat de top 5 uit Denemarken, Nederland en Spanje, gevolgd door Belgiƫ en Cyprus. Bij varkensvlees zijn de eerste vier landen hetzelfde, maar neemt Duitsland de vijfde plaats in. Nederland en Duitsland houden relatief veel dieren en kennen een grote vleesproductie, toch is er een levendige handel tussen beide landen (zie paragraaf 9.4).

Polen en Hongarije zijn landen die eruit springen met een hoge productie van pluimveevlees per inwoner gevolgd door Belgiƫ, Spanje en Litouwen.46 Ierland produceert veruit het meeste rundvlees per inwoner. Daarna volgen Oostenrijk en Nederland, Belgiƫ en Denemarken.
In termen van melkproductie (rauwe melk in kg per inwoner) staan Ierland, Denemarken en Nederland bovenaan. Ook voor kaasproductie per inwoner vormen deze landen de top drie, zij het in een andere volgorde. Wat betreft visproductie per inwoner voeren Estland, Litouwen en Finland de boventoon, een uitkomst die deels te maken heeft met de lage inwonertal van deze landen. (zie bijlage 7.4A en 7.4B). Uiteraard geeft deze indicator beperkt inzicht in welke mate landen zelfvoorzienend zijn. Nederlandse cijfers over de zelfvoorzieningsgraden van bepaalde producten zijn te vinden op www.agrimatie.nl (via data - voorzieningenbalans). Voor andere landen geeft de FAO site47 aanvullende informatie over dit onderwerp.
Naast de productie van landbouwproducten spelen eetgewoonten per land ook een rol. Smaakverschillen, gemak, kennis en (religieuze) overtuiging rond voedsel zijn andere facetten die van invloed kunnen zijn op de handel in een bepaald product. Overigens verschillen ook de voedingsadviezen per land.48

9.3 Europa is een belangrijk afzetgebied landbouwgoederen

Nederland is centraal gelegen tussen enkele grote landen met veel consumenten. Bij elkaar opgeteld maken de Nederlanders, Duitsers, het VK en Belgische inwoners samen 35% van bevolking van de EU-28 uit. Met Frankrijk erbij komt het percentage op een kleine 50. Het is dan ook niet onlogisch dat de agrarische export van Nederland respectievelijk voor ongeveer 45% (op basis van de drie buurlanden) dan wel voor 54% (inclusief Frankrijk) in 2020 naar deze landen gaat. De overige EU-27 landen zijn goed voor 22% van de totale agrarische exportwaarde van Nederland, ongeveer een kwart is export naar buiten de EU-27. Daartoe behoren ook landen die op Europees grondgebied liggen, zoals Noorwegen en Zwitserland.

Duitsland is niet alleen de belangrijkste bestemming van de landbouwgoederen voor Nederland, het is ook het belangrijkste herkomstland voor de Nederlandse import van landbouwgoederen. Ongeveer 17% van de Nederlandse landbouwimport komt uit Duitsland. EƩn derde van de Nederlandse agrarische import komt uit de drie buurlanden van Nederland, inclusief Frankrijk stijgt het percentage naar 40. Er is een grote mate van verwevenheid tussen de Nederlandse en Duitse economie49 en de handel in landbouwgoederen. De regionale verwevenheid blijkt ook uit het feit dat, op basis van cijfers van Destatis, 50% van de totale import en export van en naar Nederland plaatsvindt met de twee aangrenzende Bundeslanden; Nordrhein-Westfalen (35%) en Niedersachsen (12%).50 Ook met Belgiƫ en vooral Vlaanderen51 is er een innige relatie op agrarische handelsgebied. Uit een studie van het Vlaams Departement Landbouw en Visserij blijkt dat voor Vlaanderen Nederland de belangrijkste leverancier is in landbouwgoederen. Verder blijkt dat Vlaanderen in 2019, vlak na Frankrijk, de meeste landbouwgoederen naar Nederland exporteert.

Lees hier verder in dit hoofdstuk.





Kies een sector
Contactpersoon
Petra Berkhout
070 3358103
 

Alles over
  • Algemeen
    >
  • Economie
    >
  • Maatschappij
    >
  • Milieu
    >
Referenties
44 Met EU wordt hier EU-28 bedoeld tenzij anders vermeld.
45 In de EU is 9 mei nu Schuman-dag, als eerbetoon aan de geestelijk vader van dit plan.
46 Nederlandse cijfers pluimvee ontbreken.
47 http://www.fao.org/faostat/en/data/FBS
48 http://www.fao.org/nutrition/education/food-dietary-guidelines/home/en/
49 https://longreads.cbs.nl/im2020-1/
50 Cijfers op basis van EGW-codering en definitieproductgroepen 101 tot en met 511.
51 https://lv.vlaanderen.be/sites/default/files/attachments/agrohandelsrapport_2019_website.pdf


Meer informatie
Toelichting indicator
Thema omschrijving
Beleidsinformatie
Archief



naar boven