9.1 Inleiding
De milieudruk van de mensheid wordt een steeds groter probleem. Overheden proberen maatregelen in te stellen om dit in te perken. In Nederland zijn in het klimaatakkoord afspraken gemaakt over het terugdringen van de CO2 uitstoot (Rijksoverheid, 2019). Daarnaast wordt al jaren gewerkt aan een vermindering van de stikstofdepositie om de natuur, water- en bodemkwaliteit te herstellen (Rijksoverheid 2024). Hoewel de maatregelen zich richten op wat er binnen Nederland gebeurt, wordt veel van wat wij hier consumeren of gebruiken voor de productie van goederen en diensten niet in Nederland gemaakt. Veel grondstoffen zijn bijvoorbeeld niet beschikbaar in Nederland. Ook is er in Nederland onvoldoende ruimte om alle mensen en dieren die hier wonen te voeden uitgaande van het huidige dieet (CLO, 2024).
Alleen naar de milieudruk binnen Nederland kijken is dan ook niet voldoende. Als we vervuilende productie verleggen naar het buitenland maar de consumptie niet verminderen, verdienen we minder, terwijl we de vervuiling slechts verplaatsen. Als bijvoorbeeld de fabrieken van TATA Steel zouden verdwijnen zou de milieudruk in Nederland erg verminderen. Maar de vraag naar de producten zou waarschijnlijk blijven, dus zouden slechts de productie en milieudruk verlegd worden naar een ander land. Daar zijn mogelijk minder strenge regels, waardoor de totale milieudruk zelfs kan toenemen. Als de fabrieken naar Duitsland of België worden verplaatst kan de uitstoot nog steeds in Nederland neerslaan. Als het over milieudruk gaat moet dus ook gekeken worden naar de consumptie en wat daarvoor uit andere landen nodig is.
De consumptievoetafdruk van Nederland bevat de totale milieudruk, wereldwijd, veroorzaakt door alles wat wordt afgenomen door Nederlandse consumenten (zie gele vlak in figuur 9.1). De consumptievoetafdruk wordt vaak als de belangrijkste voetafdruk voor een land gezien: het is een maatstaf om landen te vergelijken. De voetafdruk bestaat uit verschillende vormen van milieudruk. De consumptievoetafdruk kan bijvoorbeeld gemeten worden als het totale benodigde landgebruik of de totale uitstoot van broeikasgassen in samenhang met de geconsumeerde goederen en diensten. De grootte van de voetafdruk is afhankelijk van de milieu-indicator die gemeten wordt: een metaalfabriek heeft bijvoorbeeld relatief weinig land nodig, maar stoot veel CO2 uit.
De consumptievoetafdruk bevat zowel de milieudruk van de invoer die direct bestemd is voor consumenten (bijvoorbeeld een katoenen T-shirt), als ook de invoer die via de Nederlandse productie bij een Nederlandse consument belandt. Een voorbeeld hiervan is sojaschroot gevoerd aan de koe die als biefstuk op het bord ligt. Daarnaast vallen ook de milieudruk van de productie in Nederland (de leefruimte van de koe en de slachterij) en de milieudruk direct door Nederlandse consumenten veroorzaakt (bijvoorbeeld de uitstoot van de Cv-ketel) onder de consumptievoetafdruk. Wat niet meetelt is de milieudruk in Nederland door productie voor de export (onderste twee blokjes in figuur 9.1). Bij een consumptievoetafdruk worden deze meegeteld bij het land waar de producten uiteindelijk geconsumeerd worden. Het klimaatakkoord en de stikstofdoelen hebben betrekking op de blauwe vakken in figuur 9.1: de milieudruk in Nederland.
De Nederlandse consumptievoetafdruk is de milieudruk waar de Nederlandse consument voor verantwoordelijk wordt gehouden: als Nederlanders minder consumeren gaat onze consumptievoetafdruk omlaag. Het meest rechtste blokje in Figuur 9.1 bevat de milieudruk direct door Nederlandse consumenten veroorzaakt. Dit gaat dus om productie van huishoudens voor eigen consumptie. Eindproducten van Nederlandse of buitenlandse producenten die door huishoudens worden gekocht en gebruikt voor eigen productie, worden hierbij niet meegeteld; deze zijn al opgenomen in de andere blokken. Dus wel de bodemverbeteraar zelf gemaakt uit bioafval, maar niet de gekochte kunstmest. Doordat aangekochte eindproducten hier niet meetellen, is dit een maar klein deel van de consumptievoetafdruk. Hierbij is het moeilijk onderscheid te maken tussen wel en niet landbouw-gerelateerde milieudruk. Hoeveel gewassen de gemiddelde Nederlander in zijn eigen tuin verbouwd wordt bijvoorbeeld niet gemeten aangezien dit slechts een klein aandeel van de totale landbouw-gerelateerde milieudruk betreft.
De productievoetafdruk bevat alles wat te maken heeft met de totale Nederlandse productie. Dus niet alleen de milieudruk binnen Nederland, maar ook die in het buitenland veroorzaakt door de invoer van intermediaire goederen en diensten gebruikt in de Nederlandse productie. Het deel van deze voetafdruk dat samenhangt met de productie voor de Nederlandse consumptie overlapt met de consumptievoetafdruk (zie figuur 9.1). Nederlandse bedrijven kunnen hun productieproces aanpassen om de voetafdruk ervan te verminderen, maar niet de vraag naar hun producten veranderen. Aan de andere kant kan de consument niets aan het productieproces veranderen, maar soms wel kiezen voor een vergelijkbaar product met een lagere milieudruk. Consumenten, producenten en de overheid moeten samenwerken om de milieudruk van Nederland te verminderen.
De invoervoetafdruk bevat de milieudruk van de totale Nederlandse invoer. Deze overlapt met voorgenoemde voetafdrukken van de invoer voor de Nederlandse consument en producent, maar heeft nog een extra deel: de milieudruk van de invoer voor wederuitvoer. Invoer voor wederuitvoer zijn producten die in Nederlandse handen komen en zonder significante bewerking weer worden uitgevoerd. Enerzijds heeft Nederland als ‘poort van Europa’ weinig invloed op welke producten deze stroom bevat, anderzijds verdient Nederland hier jaarlijks zo’n 40 miljard euro aan (Prenen et al., 2024).
Agrosector
De voetafdrukken in dit katern zijn berekend door middel van input-outputanalyse. Dit is een veelgebruikte methode voor het berekenen van voetafdrukken (Wiedman, 2009; Wilting, 2021; Kitzes 2013). De sectoren landbouw, tuinbouw en visserij – zijn nauw verweven met andere delen van de economie. Het geheel van directe en indirecte activiteiten rond deze sectoren kan als een samenhangende keten worden gezien, die vaak wordt aangeduid als het agrocomplex (Berkhout et al., 2023). Enkele kleinere (onderdelen van) bedrijfstakken die wel binnen de afbakening van het agrocomplex vallen kunnen in deze input-outputanalyse niet worden meegenomen, omdat de input-outputtabellen die als basis dienen voor deze berekeningen daartoe onvoldoende detail bieden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een groothandel die voedingsmiddelen verkoopt of een machinefabriek die tractoren verkoopt. In dit katern wordt dus een iets beperktere variant van het agrocomplex onderzocht, genaamd ‘agrosector’. De agrosector bevat de bedrijfstakken landbouw, bosbouw, visserij, de voedingsmiddelenindustrie, de drankenindustrie en de genotmiddelenindustrie.
Data
Dit onderzoek is gebaseerd op een multi-regional input-outputtabel gemaakt door het Planbureau voor de Leefomgeving op basis van de multi-regional input-outputtabel FIGARO van Eurostat (In ‘t Veld en Wilting, 2024).
Figuur 9.1 Opbouw van verschillende voetafdrukken,