De Nederlandse overheid verplicht bedrijven niet om zich aan een keurmerk te verbinden. Wel speelt de overheid een faciliterende rol in het stimuleren van duurzamere ketens. Zo tekende de Nederlandse cacaosector in samenwerking met de overheid in 2020 een intentieverklaring om te streven naar een leefbaar inkomen voor cacaoboeren in 2030, naar een einde aan cacao-gerelateerde ontbossing in 2025 en naar effectieve maatregelen tegen kinderarbeid in 2025 (Dutch Initiative on Sustainable Cocoa, 2020). Onder duurzaam wordt in dit geval verstaan dat de cacaoproductie voldoet aan bepaalde – en controleerbare – principes, zoals transparantie, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en behoud van biodiversiteit. Naast certificering dragen verschillende beleidsprogramma’s van bedrijven en NGO’s ook bij aan duurzaamheid, al is de impact daarvan vaak onbekend. Inmiddels is het aandeel (zichtbaar) duurzame cacao in de Nederlandse supermarkten zo’n 70% (De Rooij et al., 2020). Ook voor andere tropische producten groeit de consumptie van producten met certificering. Tussen 2019 en 2020 kenden Fairtrade en Rainforest Alliance groeiende verkoopcijfers: consumentenbestedingen aan Fairtrade stegen met ruim 19%, bestedingen aan Rainforest Alliance zelfs met 40% (Logatcheva, 2020).
Keurmerken helpen, maar zijn geen garantie voor behalen duurzaamheidsdoelen
Het feit dat een product een keurmerk heeft, is niet altijd een garantie dat de duurzaamheidsdoelen daadwerkelijk gehaald worden. Hoewel er positieve effecten bekend zijn van certificering, bijvoorbeeld op inkomens van boeren en arbeidsomstandigheden, treden deze effecten niet overal op of zijn ze niet overwegend positief (Van Oorschot et al., 2015; Oya et al., 2017). Studies naar de effecten van certificering vinden onder andere dat de kleinste en armste producenten de hoogste kosten ondervinden om te voldoen aan de duurzaamheidseisen (UNCTAD, 2021). Deze boeren, die het meeste baat zouden moeten hebben bij de positieve effecten van deze eisen, vallen zo stelselmatig buiten de boot. Ook worden producenten niet altijd even goed betrokken bij de ontwikkeling van de duurzaamheidseisen, waardoor zij soms geen inspraak hebben in het proces (Schleifer et al., 2019). Bovendien houden studies naar de effecten van certificering niet altijd rekening met belangrijke trade-offs die kunnen optreden tussen sociale en milieuaspecten (Traldi, 2021). De laatste tijd kiezen steeds meer bedrijven voor het opzetten van hun eigen duurzaamheidsprogramma’s, waar geen controle door een derde partij aan verbonden is (UNCTAD, 2021). Dit zou het nog moeilijker kunnen maken de positieve of negatieve effecten van die programma’s vast te stellen.
Een voorbeeld van een van de doelen van duurzaamheidseisen waar tot nu toe weinig progressie is geboekt is het verminderen van armoede van boeren. Zo blijkt dat hoewel gecertificeerde boeren hun inkomsten van de verkoop van producten wel verhogen, het geen positief effect heeft op het algehele inkomen van het huishouden (Oya et al., 2017). Dit komt overeen met WUR-onderzoek over het bereiken van een leefbaar inkomen voor cacaoboeren, waaruit blijkt dat zelfs als de prijzen voor het product stijgen en de prijspremiums bij de boeren terechtkomen, nog steeds veel boeren niet zullen uitkomen op een leefbaar inkomen. De reden hiervoor is dat het verhogen van de prijs per kilo de grootste voordelen heeft voor de boeren die al in de hogere inkomensgroepen vallen, omdat hun productievolume een stuk hoger ligt (Waarts et al., 2019). Of een boer wel of niet tot een leefbaar inkomen kan komen ligt dus voor een groot deel aan de grootte van de cacaoboerderijen en de productie per hectare: productievolumes van kleine boeren zijn simpelweg te laag, zelfs met een prijspremie. Ondanks certificering en andere interventies is de productiviteit per hectare van deze kleinere boeren in de laatste jaren niet of nauwelijks gestegen omdat boeren weinig geld kunnen investeren. Bovendien hebben deze boeren vaak weinig andere economische mogelijkheden, waardoor er een te grote afhankelijkheid van één product –cacao – ontstaat (Waarts en Kiewisch, 2021).
Brede samenwerking noodzakelijk
Naast de uitdagingen om certificering ook voor de kleine ondernemers te laten werken, maakt het feit dat mondiale waardeketens zo complex zijn de problematiek nog ingewikkelder. Veel internationale bedrijven hebben duizenden toeleveranciers, die soms zelf ook diensten uitbesteden (UNCTAD, 2021). In de cacaoketen zijn producten soms moeilijk herleidbaar, omdat er meerdere tussenpersonen aan te pas komen (Cordes et al., 2021). De oplossing lijkt vaak simpel: wanneer de consument een hogere prijs betaalt voor een reep chocola en bedrijven een hogere prijs voor cacao, verdient het merendeel van de boeren een leefbaar inkomen. Prijsverhoging levert op korte termijn meer inkomen op, maar voor de allerarmsten die kleine volumes produceren is die inkomensstijging marginaal. In hogere prijzen alleen zit daarom de oplossing niet. Bij het verhogen van prijzen voor grote groepen moet bovendien worden uitgekeken voor productieoverschot, wat prijzen weer zou drukken als beleid er niet voor zorgt dat het aanbod niet sneller stijgt dan de vraag (Waarts et al., 2019).
Daarbij is armoede een complex probleem wat een bredere aanpak nodig heeft. Voor veel boeren zal primaire productie van grondstoffen nooit genoeg kunnen opleveren om uit een situatie van armoede te komen vanwege kleine arealen en weinig middelen om te investeren (Waarts en Kiewisch, 2021). Voor deze boeren zullen of de productievolumes flink omhoog moeten – wat alleen zou kunnen door extra land te genereren en meer te investeren – of andere economische perspectieven moeten worden gecreëerd op de boerderij of elders. Boeren kunnen bijvoorbeeld betaald worden als rentmeester voor bosbescherming en koolstofvastlegging. Zo zijn boeren minder afhankelijk van cacaoprijzen en kunnen ze via een andere financieringsroute meer mogelijkheden krijgen. Bedrijven alleen zullen deze veranderingen niet kunnen bewerkstelligen, al hebben ze een belangrijke rol als inkoper.
Overheden hebben een rol om condities te creëren voor de boeren om een leefbaar inkomen te kunnen verdienen. Daarbij zullen in de toekomst wellicht lastige politieke keuzes moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld door kleine boeren te stimuleren andere activiteiten te verrichten. Dit zou betekenen dat in brede zin hervormingen plaats moeten vinden om meer economische mogelijkheden te creëren. Overheden van producerende en importerende landen, bedrijven, maatschappelijke organisaties, en producenten zullen de handen meer intensief ineen moeten slaan om dit te bewerkstelligen
.