Lage-inkomensproblematiek - Land- en tuinbouw |
Aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens in 2021 sterk gedaald naar 33%
|
21-12-2022
|
Het gemiddelde inkomen in de land- en tuinbouw steeg in 2021 naar ongeveer 122.000 euro per huishouden, een forse stijging ten opzichte van 2020. Niet eerder lag het gemiddelde inkomen op zoān hoog niveau. In samenhang daarmee daalde het aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens (27.551 euro per huishouden) fors van 44% in 2020 naar 33%. De laatste jaren lag alleen in 2017 dit percentage op een lager niveau (29%). In 2021, een jaar dat voor veel sectoren in het teken stond van inkomensherstel na de coronapandemie, was alleen onder varkensbedrijven het aandeel met een inkomen onder de lage-inkomensgrens bovengemiddeld. Dit was het gevolg van lagere opbrengstprijzen voor varkens bij gestegen voerkosten. Voor het bepalen van de hoogte van het inkomen van de huishoudens wordt het totaal inkomen gebruikt. Dat bevat zowel het inkomen uit bedrijf als de inkomsten van buiten het bedrijf. Het vermogen van een huishouden wordt buiten beschouwing gelaten. Een gemiddeld land- en tuinbouwbedrijf bestaat uit 1,12 huishoudens.
|
Er zijn grote verschillen in het aandeel huishoudens onder de lage inkomensgrens, zowel tussen bedrijfstypen als tussen bedrijfsgroottes. In 2021 was net als in 2020 van de grote sectoren in de land- en tuinbouw de varkenshouderij de sector met het hoogste aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens (50%). Dit werd veroorzaakt door matige inkomens als gevolg van lagere opbrengstprijzen van biggen en vleesvarkens. Bij de varkensbedrijven schommelt het aandeel van de groep met lage inkomens tussen de jaren behoorlijk. In 2017 en 2019 lag het gemiddelde inkomen per huishouden op een bovengemiddeld niveau als gevolg van de wereldwijde uitbraak van Afrikaanse varkenspest, vooral in Oost-Aziƫ. Hierdoor viel de productie van varkensvlees daar weg en kon Nederland als exporterend land het ontstane tekort aan varkensvlees aanvullen. Daartegenover staan ook 3 jaren, 2018, 2020 en 2021, met inkomens licht boven nul euro als gevolg van erg lage opbrengsten.
Voor de in aantallen bedrijven grootste sector, de melkveehouderij, was 2017 het jaar met de hoogste inkomens in de periode 2017-2021 met 16% van de huishoudens onder de lage-inkomensgrens. De daaropvolgende jaren schommelde dit aandeel tussen de 25 en 37%. De betere inkomensvorming in 2021 door de hogere melkprijs deed het aandeel onder de lage-inkomensgrens dalen naar 30%.
In de akkerbouw lag het aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens jarenlang rond de 40% om in 2020 te stijgen naar bijna 60%. Dit kwam door lagere opbrengstprijzen van aardappelen en uien; gewassen met een groot aandeel in het bouwplan en belangrijk voor het inkomen van een akkerbouwer. Betere prijsvorming van een aantal belangrijke gewassen zorgde in 2021 voor een forse daling van het percentage huishoudens onder de lage-inkomensgrens naar 32%.
In de periode 2017-2021 is het aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens gemiddeld het kleinst in de glastuinbouw dankzij de goede bedrijfsresultaten in die jaren in zowel de glasgroente- als sierteelt. In 2021 daalde dit percentage zelfs tot onder de 10%.
Van de huishoudens in de groep kleinste bedrijven (<100.000 euro SO) blijft over de gehele periode 2017-2021 jaarlijks ruim 60% onder de lage-inkomensgrens. Met name overige akkerbouw- en rundveebedrijven maken deel uit van deze groep. De gemiddeld grotere bijdrage van het inkomen buiten bedrijf aan het totale inkomen is in vele gevallen ontoereikend om het inkomensniveau boven de lage-inkomensgrens te tillen. Bij de grotere bedrijven is het aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens lager dan gemiddeld. In 2021 had 10% van de huishoudens op bedrijven groter dan 3 mln. euro SO een inkomen onder de lage inkomensgrens. In 2018 en 2020 is het aandeel huishoudens met een laag inkomen bij de grotere bedrijven relatief fors geweest (20%). Dit is vooral het gevolg van de ontwikkelingen in de varkenshouderij, waar relatief veel grote bedrijven te vinden zijn.
|