Mijn agrimatie
v

Agrimatie - informatie over de agrosector

Agrimatie > Thema's > Handel en afzet
     
Handel en afzet
Kies een indicator
Handel in agrarische goederen - De voetafdruk van de invoer, 2024

De voetafdruk van de invoer van Nederlandse agrarische goederen
4-3-2024

Onderstaande tekst is een weergave van hoofdstuk 7 uit de uitgave "De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband, editie 2024". Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Economic Research en het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van en gefinancierd door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Dit rapport beschrijft de ontwikkeling van de Nederlandse handel in landbouwproducten in 2023. Wageningen Economic Research en CBS maken in deze gezamenlijke uitgave, in opdracht van het ministerie van LNV, de eerste ramingen van de landbouwhandelscijfers voor 2023 bekend en voorzien deze van duiding. Naast inzicht in de export- en importcijfers, voor zowel landbouwgoederen als landbouwgerelateerde goederen, bevat de publicatie verschillende katernen waarin een handelsonderwerp uitgelicht wordt. Voor deze editie zijn de onderwerpen;

-Landbouwhandel in oorlogstijd: Nederlandse handel met Oekraïne en Rusland
-De voetafdruk van de invoer van Nederlandse agrarische goederen
-Handel in dierlijke mest en kunstmest – verschillende markten voor dezelfde nutriënten
-Bedekte teelten: meer variatie in gewassen, constructies en bouwlocaties

Al deze onderwerpen zijn apart te lezen op agrimatie. Rechts in het oranje vlak kunt u de verschillende hoofdstukken nalezen. Hier staan ook onderwerpen die in eerdere jaren aan bod zijn gekomen. Het verdient de voorkeur om het totale rapport te downloaden.

Het onderstaande artikel geeft onderdelen van hoofdstuk 7 weer. U kunt hier het totale rapport downloaden.


7.1 Inleiding
De Nederlandse overheid heeft het streven om de ecologische voetafdruk (1 van de Nederlandse consumptie te halveren (LNV, 2020). De ecologische voetafdruk bevat zowel CO2-emissies als landgebruik, maar laat ook aspecten achterwege, zoals het gebruik van water. Ten behoeve van het formuleren en evalueren van beleid zijn dan ook meerdere indicatoren nodig, de zogenoemde foot print family (PBL, 2021; Roebeling et al., 2023).

Een van de doelstellingen van de Van boer tot bord strategie van de Europese Unie, is het verkleinen van de milieu- en klimaatvoetafdruk(2 van het voedselsysteem van de EU (EC, 2020). Dit streven noodzaakt dat inzicht ontstaat of wordt verbeterd in de gevolgen die huidige handelsstromen van voedsel hebben op het milieu. Dit is echter verre van eenvoudig omdat er vaak lange ketens achter ons voedsel zitten, waarbij ingrediënten uit een groot aantal landen afkomstig kunnen zijn. Om als overheid, ketenpartners of consumenten de voetafdruk te kunnen verlagen, is het van groot belang dat deze informatie op een vergelijkbare manier beschikbaar komt, niet alleen voor broeikasgasemissies en het landgebruik, maar voor alle relevante milieu- en sociale thema’s.

Top-down en bottom-up: verschillende benaderingen
Er zijn niet alleen voetafdrukken voor verschillende thema’s, voetafdrukken kunnen ook top-down (op nationaal of Europees niveau) berekend worden of juist bottom-up (op product- of bedrijfsniveau). De gebruikte methodes daarvoor zijn heel anders en de uitkomsten niet zonder meer vergelijkbaar. Voetafdrukken op nationaal niveau worden gewoonlijk berekend met een economisch multiregionaal input-output (MRIO)-model dat is aangevuld met informatie over milieudruk per regio en bedrijfstak. Deze aanpak maakt het mogelijk vergelijkingen te maken tussen landen of bedrijfstakken voor verschillende thema’s zoals broeikasgasemissies, biodiversiteitsverlies of watergebruik.

De top-down benadering geeft gemiddeldes voor een bedrijfstak of productgroep. Voor een specifiek product of bedrijf kan de voetafdruk ver van dit gemiddelde af liggen. Om ervoor te zorgen dat de voetafdrukken die worden berekend op bedrijfs- of productniveau ook onderling vergelijkbaar zijn, is de Europese Commissie al meer dan 10 jaar geleden begonnen met het vaststellen van een EU-breed geharmoniseerde methodiek: de Product Environmental Footprint (PEF). Op zeer gedetailleerd niveau is vastgelegd welke methoden en data moeten worden gebruikt om een voetafdrukberekening te maken voor 16 verschillende milieuthema’s en hoe deze gewogen moeten worden tot 1 integrale score.

In het Green Claims Initiative van de Europese Commissie uit maart 2023 (3, wordt voorgesteld dat bedrijven alleen nog naar consumenten mogen communiceren over duurzaamheidclaims als ze zo’n geharmoniseerde methodiek gebruiken. Door op een geharmoniseerde wijze de kwantitatieve impact van een product te meten, is er immers veel minder mogelijkheid om ‘groene praatjes te verkopen’ terwijl het product mogelijk niet zo duurzaam is.

Verder werkt de Commissie aan een Food Labeling Framework waarin een raamwerk wordt vastgesteld voor een EU-geharmoniseerd consumentenlabel. Dit label is onderdeel van het voorgenomen EU-wetgevingskader voor een duurzaam voedselsysteem. Om, in de woorden van de EC, de transitie naar een duurzaam voedselsysteem te versnellen, was het voornemen van de EC om voor eind 2023 een wetgevingsvoorstel te presenteren voor een kader voor een duurzaam voedselsysteem (4. Dit wetgevingsvoorstel is tot op heden niet gepubliceerd.

Als laatste heeft de Europese Commissie de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) vastgesteld waarin de 50.000 grootste bedrijven in Europa jaarlijks via een geharmoniseerde set indicatoren moeten rapporteren over hun duurzaamheidsimpact (EC, 2021). Eén van de indicatoren betreft de klimaatvoetafdruk van hun complete productieketens wereldwijd; hierover moeten bedrijven voor het eerst voor het jaar 2024 rapporteren. Omdat bijna alle bedrijven in de EU (maar ook veel daarbuiten) wel ergens in een keten van deze 50.000 bedrijven zitten, moet bijna elk bedrijf de klimaatimpact in beeld gaan brengen.

Private initiatieven
Ook vanuit de private sector zijn er initiatieven gestart. Naast vele initiatieven om de voetafdruk op een geharmoniseerde manier in beeld te brengen, is er ook een initiatief om vast te stellen of de ambities van bedrijven wel in overeenstemming zijn met de Parijse klimaatakkoorden: de Science Based Target Initiative (SBTI)(5. Ook nu gaat het niet alleen om wat er in het eigen bedrijf plaatsvindt, maar om de hele keten. Honderden bedrijven hebben hun doelstelling door SBTI laten goedkeuren en sommige retailers verwachten van al hun belangrijkste leveranciers dat ze dit ook gaan doen.

In Nederland is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de klimaatvoetafdruk van al het voedsel berekend moet worden en gecommuniceerd (6. Daarvoor is in opdracht van het ministerie van LNV een werkgroep samengesteld van 25 verschillende stakeholders die alle belangrijke voedselproducten vertegenwoordigen, de financiële sector, overheid en kennisinstellingen (Geharmoniseerd meten/communiceren footprint voedsel - WUR). Gezamenlijk heeft deze groep afgesproken dat wordt aangesloten bij de Europese PEF-standaard, zodat op een integrale manier over alle relevante milieuvoetafdrukken gerapporteerd kan worden.
Ook wordt gewerkt aan een geharmoniseerde methodiek die de basis kan zijn voor een milieulabel waarbij al het voedsel in Nederland een milieuscore van A tot E zou kunnen krijgen, vergelijkbaar met de Nutriscore voor gezondheid van voedsel. Hiervoor is gestart met het uitbreiden en verbeteren van de database over de milieubelasting van voedingsmiddelen (Milieubelasting van voedingsmiddelen | RIVM) waarin gemiddelde voetafdrukken van voedselcategorieën zijn opgenomen. Het aantal producten wordt verhoogd van 300 naar 3.000 en de methodiek wordt in overeenstemming gebracht met de PEF. Daarna wordt aan bedrijven gevraagd waar hun producten afwijken van de gemiddelde score. Op die manier worden consumenten gestimuleerd om duurzamere producten te kopen en producenten gestimuleerd om duurzamer te produceren en in te kopen. Bovendien kunnen de beschikbare data ook gebruikt worden door allerlei andere stakeholders (overheid, financiers, ketenpartijen, ngo’s) om duurzaamheid beter in hun beslissingen te integreren en de juiste prikkels tot verduurzaming te geven.

In Frankrijk wordt een dergelijk label al voor al het voedsel ingevoerd begin 2024 en naast Nederland werken diverse andere landen aan een dergelijke label (waaronder het Verenigd Koninkrijk en Denemarken). Recent is Wageningen Economic Research samen met een brede groep landen gestart om een EU geharmoniseerd milieulabel te ontwikkelen voor al het voedsel in Europa in opdracht van de Europese Commissie.

7.2 De broeikasgasvoetafdruk van de Nederlandse landbouwimport
Zoals aangegeven in de inleiding kunnen voetafdrukken top-down of bottom-up worden berekend. In deze paragraaf komt de broeikasgasvoetafdruk van de Nederlandse landbouwimport aan de orde op basis van de top-down methode. Een voetafdruk heeft uiteraard meer componenten dan enkel broeikasgassen, waaronder land- en watergebruik. Omdat bij het schrijven van deze editie data beschikbaar zijn over de broeikasgasvoetafdruk van de Nederlandse invoer, behandelen we deze in detail(7.

Nederland is een grote exporteur van landbouwproducten. Voor deze export zijn de Nederlandse agrarische sector en de voedingsindustrie wel sterk afhankelijk van import (zie ook paragraaf 2.6). Ongeveer 85% van de energiebehoefte in het voer voor Nederlandse varkens komt bijvoorbeeld uit het buitenland (CLO, 2022). Varkensvoer bestaat voor ongeveer de helft uit granen, veelal afkomstig uit Frankrijk of Oekraïne, en voor een derde uit oliehoudende zaden en vruchten, zoals de peulvrucht soja, vaak afkomstig uit Brazilië. Zo heeft de Nederlandse intensieve veehouderij een voetafdruk ver buiten de landsgrenzen. Dit geldt evengoed voor bijvoorbeeld de productie van vruchtensappen met Zuid-Afrikaanse sinaasappels, een bos rozen uit Kenia, of een reep chocola met Ivoriaanse cacao.

In de Braziliaanse staat Mato Grosso komt bijvoorbeeld gemiddeld een kleine 200 gram CO2-equivalent aan broeikasgassen vrij per kilo geproduceerde sojabonen. Ter vergelijking: bij de rozenteelt in Ecuador komen meerdere kilo’s CO2-equivalenten per kilo geëxporteerde rozen vrij (Guallasamini en Simon Baile, 2018). De uitstoot die vrijkomt bij deze sojaproductie bestaat voor een groot deel uit lachgas (N2O), wat vrijkomt bij de afbraak van plantenresten. Daarnaast komen er bijvoorbeeld broeikasgassen vrij door het verbranden van diesel door landbouwmachines en het toepassen van kunstmest. Al deze uitstoot vindt nog vóór het verlaten van de boerderij in Brazilië en eventuele verdere verwerking en transport naar Nederland plaats. De voetafdruk wordt meestal toegekend aan het consumerende land. Echter, slechts een kwart van de Nederlandse varkensvleesproductie wordt uiteindelijk ook in Nederland geconsumeerd (COV, 2023). Omdat in deze paragraaf de broeikasgasvoetafdruk van de totale Nederlandse invoer wordt behandeld, wordt dit in eerste instantie toegerekend aan Nederland. Bij een voetafdruk van de Nederlandse consumptie wordt de voetafdruk van de uitvoer er uiteindelijk weer vanaf gehaald. Later in deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt naar welk deel van de invoer Nederland weer verlaat en welke voetafdruk daarbij hoort.
Gemiddeld over 2017-2021 droeg de import van landbouwproducten voor een kwart bij aan de totale broeikasgasvoetafdruk van de Nederlandse invoer. Daarbij gaat het om de totale uitstoot die veroorzaakt wordt in de keten totdat een product de Nederlandse grens bereikt, dus inclusief eventuele bewerkingen en transport. Een uitgebreide uitleg van de gebruikte data en berekening van deze voetafdruk is te vinden in hoofdstuk 5 van de Internationaliseringsmonitor 2023-II (Aerts et al., 2023).

Slechts kwart landbouwimport-emissievoetafdruk door Nederlandse consumptie
Evenals de wereldwijde CO2-uitstoot (Selten en Van Weelen, 2022), maar in tegenstelling tot die van de Nederlandse economie (CBS, 2023), is de landbouwimport-broeikasgasvoetafdruk over de periode 2017-2021 jaarlijks toegenomen (figuur 7.1). Bijna driekwart van deze voetafdruk komt door producten die uiteindelijk niet in Nederland geconsumeerd worden. Gemiddeld over 2017-2021 kwam 46% door de import van goederen die vrijwel direct wederuitgevoerd werden (invoer direct bestemd voor (weder)uitvoer) en 28% door de invoer van landbouwproducten die vóór export eerst in Nederland bewerkt werden, i.e., intermediaire invoer verwerkt in uitvoer. Gemiddeld 14% van de landbouw-importemissies kwam door import voor directe binnenlandse consumptie, i.e., invoer voor binnenlandse bestedingen, en 12% door import van goederen die eerst nog bewerkt werden voor de binnenlandse markt (intermediaire invoer verwerkt in binnenlandse bestedingen). Deze verdeling naar gebruik van de broeikasgasvoetafdruk van de import van landbouwproducten is vrijwel identiek aan die van niet-landbouwproducten (figuur 7.2).









Import van fruit en oliehoudende zaden grote voetafdruk
Meer dan twee derde van de landbouwimport-broeikasgasvoetafdruk werd veroorzaakt door de import van producten uit tien categorieën (figuur 7.3). Het gaat hierbij om de totale broeikasgasvoetafdruk van de landbouwimport, i.e., inclusief die van de (weder)uitvoer en intermediaire invoer. Fruitimport had over de periode 2017-2021 van alle categorieën het grootste aandeel (15,4%) in de voetafdruk. Ook de import van oliehoudende zaden en vruchten (9,8%), cacao en bereidingen (6,9%), graan (6,2%) en sierteelt (6%) hadden een relatief groot aandeel.

De broeikasgasemissie veroorzaakt door de import van fruit piekte in 2020 met een aandeel van 18,5%, of 20,1 megaton CO2-equivalent. In 2021 was dit aandeel met 15,4% nog altijd groter dan in 2017-2019. De broeikasgasuitstoot veroorzaakt door de import van oliehoudende zaden en vruchten steeg eveneens over de periode 2017-2021, van 7,9 megaton CO2-equivalent in 2017 naar 12,8 megaton CO2-equivalent in 2021. De groeiende broeikasgasvoetafdruk van de import van deze productgroepen hangt grotendeels samen met een stijgende import: er werden simpelweg meer van deze goederen geïmporteerd en wederuitgevoerd (CBS, 2021).






Lachgas (N2O) belangrijk in landbouwimport-voetafdruk
Het grootste aandeel in de broeikasgasvoetafdruk door de import van landbouw- en landbouw-gerelateerde producten over de periode 2017-2021 werd veroorzaakt door de uitstoot van lachgas (N2O; figuur 7.4), vooral door (kunst)mest-toepassingen (IPCC, 2021). Gemiddeld bedroeg de aan landbouwimport gelinkte N2O-emissie in deze periode 42 megaton CO2-equivalent/jaar, 40% van de landbouwimport-broeikasgasvoetafdruk. Gemiddeld 32% van deze voetafdruk bestond uit koolstofdioxide (CO2) en 28% uit methaan (CH4).

Over de periode 2017-2021 was er een duidelijke toename van de aan landbouwimport gerelateerde N2O-uitstoot: van 33 megaton CO2-equivalent in 2017 naar 51 megaton CO2-equivalent in 2021. Dit hangt samen met de toegenomen importvoetafdruk van fruit en oliehoudende zaden en vruchten. Dit is in lijn met de stijgende atmosferische N2O-concentratie door wereldwijde intensivering en uitbreiding van landbouw (IPCC, 2021).






Braziliaanse soja en Zuid-Afrikaans fruit
Van alle landen had de landbouwimport uit Brazilië het grootste aandeel (8%) in de totale broeikasgasvoetafdruk van de import van landbouwgoederen (figuur 7.5). Ook als de broeikasgasvoetafdruk van de wederuitvoer niet meegerekend wordt, is dit het geval: zonder wederuitvoer bedraagt het aandeel in de broeikasgasvoetafdruk van de landbouwimport uit Brazilië 9%. Dit kwam voor een aanzienlijk deel door de import van oliehoudende zaden en vruchten, waaronder soja. De import van Braziliaanse oliehoudende zaden en vruchten besloeg meer dan een derde van de totale broeikasgasvoetafdruk van de invoer van oliehoudende zaden en vruchten. Ook de landbouwimport uit Zuid-Afrika had met bijna 4% een relatief groot aandeel in de totale broeikasgasvoetafdruk van de landbouwinvoer. Meer dan een vijfde van de broeikasgasvoetafdruk van de invoer van fruit kwam door import uit Zuid-Afrika.

Een groot deel (41%, 47 megaton CO2-equivalent) van de landbouwimport-broeikasgasvoetafdruk in 2021 lag in het continent Europa buiten Nederland. In figuur 7.5 is te zien waar de uitstoot plaatsvond. Zo lag het gros van de aan de import van cacao-gerelateerde broeikasgasvoetafdruk in Afrika (68%), met name in West-Afrikaanse landen zoals Mali en Kameroen. Een groot deel van de cacao-import-broeikasgasvoetafdruk buiten Afrika kwam door de import van cacaobewerkingen. Wanneer deze bewerking buiten Afrika plaats heeft gevonden, werden de emissies behorende bij deze bewerking buiten Afrika uitgestoten en ligt het gedeelte van de voetafdruk behorende bij de bewerkingen niet in Afrika. De broeikasgasvoetafdruk van de graanimport lag grotendeels in Europa (87%), met name in Frankrijk (31%) en Oekraïne (17%). De broeikasgasvoetafdruk van de invoer van sierteelt lag meer verspreid. Naast import uit Europese landen (samen 42%) had de import uit Ecuador (15%) en de Oost-Afrikaanse landen Oeganda (12%) en Kenia (9%) een relatief groot aandeel in deze voetafdruk. Bij deze drie landen gaat het voornamelijk om uitstoot die gepaard gaat met de rozenteelt.






Importemissies per bedrijfstak
Nederlandse bedrijfstakken gebruiken invoer als input voor de eigen productie: invoer voor intermediair verbruik. De broeikasgasvoetafdruk van de invoer van een bedrijfstak kan worden gezien als maatstaf voor hoeveel emissies er in het buitenland uitgestoten worden ten behoeve van de productie van de Nederlandse bedrijfstak. Deze emissies worden dus uitgestoten in de keten van een product voordat het de Nederlandse bedrijfstak bereikt.

De broeikasgasvoetafdruk veroorzaakt door de import voor intermediair verbruik door de sector landbouw, bosbouw, en visserij (gemiddeld 11%) was veel kleiner dan die veroorzaakt door de sector voedings- en genotmiddelenindustrie. Deze bedrijfstak heeft van alle sectoren de op-één-na grootste invoervoetafdruk (Aerts et al., 2023). Onder deze import vallen, anders dan hierboven, ook diensten en niet-landbouwproducten benodigd voor de productie. Daarnaast valt bijvoorbeeld ook de import van soja, waaronder sojaschroot, en graan door veevoederbedrijven onder de import van de sector voedings- en genotmiddelenindustrie. De broeikasgasvoetafdruk van de import van veevoer direct uit het buitenland voor de vleesproductie, dus zonder bewerking in de Nederlandse voedings- en genotsmiddelenindustrie, valt daarentegen onder de sector landbouw, bosbouw, en visserij.

Over de periode 2017-2021 werd een groot deel van de import-broeikasgasvoetafdruk van de sector landbouw, bosbouw, en visserij veroorzaakt door de import van sierteelt, bijvoorbeeld jonge kerstbomen die in Nederland verder opgekweekt worden, en niet-landbouwproducten (ieder 20%). De veel grotere intermediaire import-emissievoetafdruk van de voedings- en genotsmiddelenindustrie werd voor meer dan de helft teweeggebracht door de import van oliehoudende zaden en vruchten (18%), graan (16%), koffie, thee, en specerijen (12%) en cacao en bereidingen (10%).

7.3 In kaart brengen van de mensenrechten- en milieurisico’s die samenhangen met productieketens
Naast de milieuvoetafdruk is er ook steeds meer aandacht voor de sociale aspecten die samenhangen met productie(ketens), zoals kinderarbeid of onderbetaling van werknemers. De Due Dilligence Directive(8  van de EC verplicht alle bedrijven om sociale en milieurisico’s in hun productieketens in beeld te brengen en als er risico’s of misstanden worden gevonden, daar tegenop te treden. Op sociaal gebied is het vaak niet mogelijk om voetafdrukken of impacts te meten. Daarom wordt eerst gestart met het in beeld brengen van risico’s voor thema’s als mensenrechtenschendingen, kinderarbeid, armoede bij boeren of slechte arbeidsomstandigheden. Informatie hierover is veelal nog onvolledig en meestal zijn verschillende bronnen nodig om een compleet beeld te krijgen voor de gehele keten van grondstof tot eindproduct.

Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven wordt binnen de EU-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD)(9  beschreven als het identificeren, voorkomen, beperken en verantwoorden van externe schade als gevolg van negatieve effecten op mensenrechten en het milieu door de eigen activiteiten van een bedrijf, evenals door de activiteiten van eventuele dochterondernemingen en in de waardeketen (EC, 2022). De eerste fase in dit proces is het identificeren van negatieve effecten. Deze fase valt uiteen in drie stappen. De eerste is het uitvoeren van een brede verkenning op hoog niveau van de activiteiten van een bedrijf, om zo de potentiële risico’s in kaart te brengen en hier een prioritering in aan te brengen (OECD, 2022). Dit is het vlak waarop het project Sustainability insights of agri commodity flows zich voornamelijk richt(10. De tweede stap is het uitvoeren van een gedetailleerde inventarisatie en risico-evaluatie van geselecteerde hoogrisicoproblemen om specifieke nadelige gevolgen op locatieniveau vast te stellen; de derde stap is het regelmatig opnieuw uitvoeren van de eerste twee stappen in geval van veranderingen in de waardeketen of naar aanleiding van nieuwe kennis (bijvoorbeeld meldingen over incidenten) (OECD, 2022).

Gepaste zorgvuldigheid toepassen vereist zo een hele opeenvolging van activiteiten van bedrijven, maar zelfs de eerste stap is vaak al erg ingewikkeld en tijdrovend. Rondom ontbossing is de EC al begonnen met een benchmarking per land (11, maar voor veel andere thema’s is er weinig of geen informatie beschikbaar voor een brede verkenning op hoog niveau om risico’s te prioriteren. Dit geldt in het bijzonder voor de thema’s op sociaal vlak. Informatie die beschikbaar is, is vaak - net zoals de benchmarking op ontbossing - op nationaal niveau (12. Soms wordt deze nationale risico-inschatting wel gecombineerd met informatie over waar bepaalde producten vandaan komen, maar de risico-inschattingen zelf blijven dan op nationaal niveau. Voor de prioritering die van bedrijven wordt verwacht zouden meer gedetailleerde risico-inschattingen echter van grote toegevoegde waarde zijn.

Het eerdergenoemd project, dat is gestart in 2022 en loopt tot 2026, probeert deze leemte op te vullen. Door het combineren van verschillende methoden worden risicoscores berekend die specifiek zijn voor een bepaalde land-productcombinatie en die ook beschikbaar zijn op subnationaal niveau. Voor mensenrechten vindt de analyse plaats voor 8 thema’s: kinderarbeid, discriminatie, gedwongen arbeid, vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, (gebrek aan) gezondheid en veiligheid op het werk, (schending van) de rechten van inheemse volkeren, ontoereikende vergoeding en ten slotte geweld en intimidatie. Er wordt eerst een nationale en subnationale score berekend door verschillende publiek beschikbare indicatoren met elkaar te combineren. Vervolgens worden deze weer gecombineerd met een gestandaardiseerde literatuurstudie, om zo op een score te komen die land- en productspecifiek is.

De risicoscores voor milieu omvatten 7 verschillende thema’s: ontbossing en verandering in landgebruik, verlies van biodiversiteit, waterstress, opwarming van de aarde, vermesting, verzuring en ecotoxiciteit. Net als bij de thema’s rondom mensenrechten zijn deze thema’s zo veel mogelijk afgestemd op de OESO-richtlijnen en de belangrijkste wettelijke bepalingen in de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), de European Union Deforestation free Regulation (EUDR), en de eerdergenoemde CSDDD. Er wordt gebruikgemaakt van een Life Cycle Assessment (LCA) om tot land- en productspecifieke scores te komen. Voor de thema’s ontbossing, waterstress en biodiversiteit worden spatiale data gebruikt om ook deze thema’s op subnationaal niveau te kunnen presenteren.

Eerste resultaten
De eerste resultaten geven aan dat de risicoscores per land sterk verschillen. Zo blijkt uit een vergelijking van de productie van arabica koffie in Brazilië, Honduras en Colombia, dat er in Colombia een heel laag risico is op verzuring (1 op een schaal van 1 tot 5), dit risico iets hoger is in Brazilië (2), en weer iets hoger in Honduras (3). Voor bijvoorbeeld ecotoxiciteit is het risico in Colombia en Honduras relatief laag (2) maar heel hoog in Brazilië (5). Voor de milieuthema’s zijn de scores berekend binnen een bepaalde productsector, en zijn ze niet vergelijkbaar voor verschillende productsectoren. Een score van 5 voor koffieproductie in Brazilië is daarom niet vergelijkbaar met een 5 voor soja in hetzelfde land. Dit komt omdat de milieueffecten van verschillende producten dusdanig ver uit elkaar liggen dat er anders geen goede vergelijking tussen verschillende landen voor hetzelfde product meer mogelijk was. In het geval van mensenrechtenrisico’s is dit een minder groot probleem en zijn de risico’s wel vergelijkbaar voor verschillende sectoren.

Ook voor het thema mensenrechten zijn er duidelijke verschillen tussen deze drie landen. In de palmoliesector is discriminatie bijvoorbeeld een groter probleem in Colombia (score 3,7 op een schaal van 1 tot 5)) dan in Honduras (3.2) of Brazilië (3.1). De Afrikaanse Colombianen vormen een bevolkingsgroep in Colombia die erg kwetsbaar is (hogere armoede, werkeloosheid, etc.), met een verhoogd risico op discriminatie. In de regio waar deze mensen wonen zijn ook de palmolieproductiegebieden in Colombia waar het grootste aantal overtredingen, illegale handelingen, inbreuken en onregelmatigheden in verband met de productie van palmolie worden gepleegd (Mingorance, 2006). Dit toont ook het belang van data op subnationaal niveau aan. Als de productie van een gewas plaatsvindt in regio’s waar bijvoorbeeld etnische minderheden leven, dan is er vaak een verhoogd risico op thema’s als discriminatie. Afrikaanse Colombianen worden veelal als informele werkers gebruikt in de palmoliesector in Colombia (Hütz-Adams et al., 2022). Hetzelfde geldt voor vrouwen, een andere groep die vaak het slachtoffer is van discriminatie. Zij krijgen in Colombia slechts de helft betaald van wat de mannen krijgen (FNV, 2019). In Brazilië, waar er veel arbeid wordt verricht door migranten (Brandão en Schoneveld, 2015), of Honduras, waar vrouwen voornamelijk alleen maar toegang hebben tot banen met een lagere status en salaris in de informele sector (Quiroz et al., 2021), zijn er ook verhoogde risico’s, maar is er minder direct bewijs voor discriminatie dan in Colombia. Dit leidt tot een risicoscore die iets lager is.

Naast verschillen tussen landen, lopen de risicoscores ook uiteen tussen verschillende productsectoren. In de koffiesector in Brazilië is er een hoger risico op kinderarbeid (score 3,4 op een schaal van 1 tot 5) dan in de palmoliesector (3,0) of de sojasector (2,8). Dit heeft te maken met verschillen in de waardeketen en het productieproces. De koffiesector wordt gedomineerd door kleine familiale boerenbedrijven en het productieproces is veel arbeidsintensiever dan in het geval van soja, waar meer mechanisatie is. Dit leidt ertoe dat er binnen één land, Brazilië in dit geval, tussen sectoren net zo veel verschil in risicoscores kan zijn als tussen verschillende landen in dezelfde sector.

De scores op een hoger detailniveau zijn belangrijk voor bedrijven om een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s voor hun eigen waardeketen. De scores kunnen worden gebruikt om een eerste prioritering te maken voor vervolgstappen in het proces van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, bijvoorbeeld het vaststellen van specifieke nadelige gevolgen op locatieniveau en deze proberen te voorkomen in de toekomst. Een potentieel risico is echter dat bedrijven de scores gebruiken om bepaalde gebieden te vermijden, wat averechtse consequenties zou kunnen hebben. Deze discussie dient ook te worden gevoerd op het niveau van de CSDDD in het algemeen.

Lees hier verder.


Kies een sector
Contactpersoon
Petra Berkhout
070 3358103
 

Alles over
  • Algemeen
    >
  • Economie
    >
  • Maatschappij
    >
  • Milieu
    >
Referenties
1) De internationaal meest gebruikte indicator voor de voetafdruk is de ecological footprint, gelanceerd in de jaren negentig (PBL, 2021). De ecologische voetafdruk omvat al het landgebruik en de CO2-emissies die ontstaan in de hele productieketen, dus zowel bij de primaire productie van (agro)grondstoffen, bij handel en vervoer, industriële verwerking, als bij de consumptie (zowel thuis als buitenshuis). De eenheid waarin de ecologische voetafdruk wordt uitgedrukt is het totale oppervlak in binnen- en buitenland dat nodig is om wereldbewoners te voorzien in hun consumptiebehoeften (ibidem). Zie PBL (2021) voor een uitgebreide bespreking van de voor- en nadelen van de ecologische voetafdruk.
2) Dit behelst ook andere milieuthema’s dan broeikasgasemissies. De strategie noemt ook de sociale voetafdruk van voedselsystemen (EC, 2020).
3) Proposal for a Directive on green claims (europa.eu)
4) Zie Legislative framework (europa.eu)
5) Zie Ambitious corporate climate action - Science Based Targets.
6) Zie Klimaatakkoord | Klimaatakkoord.
7) De data hiervoor komen uit database Gloria, waar veel ook andere thema’s aan bod komen, waaronder landgebruik, biodiversiteitsverlies, materiaalgebruik, watergebruik. Deze data zijn bij het schrijven van dit katern nog onvoldoende ontsloten om een voetafdruk te kunnen maken voor Nederland, daarom ligt de focus in deze paragraaf op broeikasgassen.
8) Zie Corporate sustainability due diligence (europa.eu).
9)De CSDDD is een begeleidende wet bij de EU-richtlijn Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD)
10) Zie Environmental and social risks of agricultural trade flows - WUR
11) Zie https://green-business.ec.europa.eu/implementation-eu-deforestation-regulation/benchmarking-partnerships_enwhat-is-country-benchmarking
12) Zie bijvoorbeeld https://riskmap.fairtrade.net/countries





Meer informatie
Toelichting indicator
Thema omschrijving
Beleidsinformatie
Archief



naar boven