|
Kies een thema
Antibioticagebruik - Veehouderij
|
Antibioticagebruik toegenomen in 2023
|
11-7-2024 |
Het antibioticagebruik in de Nederlandse veehouderij wordt intensief gevolgd door de Autoriteit Diergeneesmiddelen (afkorting: SDa). Voor het gebruik zijn er twee bronnen van informatie: verkoop van antibiotica in kilogrammen actieve stof voor de hele veehouderij en de monitoring van het antibioticagebruik op de veehouderijbedrijven. De verkochte massa actieve stof is in 2023 met 4,5% gestegen ten opzichte van 2022 toen er nog een daling was met meer dan 20% ten opzichte van 2021. Het totale gebruik in de door de SDa gemonitorde veehouderijsectoren, in kilogrammen voorgeschreven werkzame stof, is in 2023 gestegen met 4,0% ten opzichte van 2022 (SDa, 2023).
|
De daling in de verkoop ten opzichte van het door de overheid aangewezen referentiejaar 2009 is in 2023 76,4%: van ongeveer 495 naar 116,5 ton (figuur 1). Het Nederlandse beleid heeft dus met succes de verkoop van antibiotica voor dieren met meer dan 76% gereduceerd ten opzichte van 2009. Ten opzichte van 2009 is de omvang van de veestapel iets gekrompen (circa 12%). De daling van de verkoop van antibiotica is veel groter en kan dus niet enkel verklaard worden door de gekrompen veestapel.
Op basis van de monitoring van het antibioticagebruik op de Nederlandse bedrijven, is het gebruik van antibiotica in de verschillende veehouderijsectoren bekend. De veehouderijsectoren leveren gegevens aan de SDa van het verbruik van de gehele sector, gebaseerd op het gebruik op individuele bedrijven. Recent is de monitoring ook gestart op geiten- en konijnenbedrijven. Hierdoor is na te gaan welk deel van de verkochte antibiotica niet direct te herleiden valt naar de door de SDa gemonitorde sectoren. In 2023 was dit 6%, in 2022 3% en in 2021 14%: het fluctueert dus sterk tussen de jaren. Een verklaring kan de grootte van de voorraad zijn bij zowel groothandel als dierenarts. Als belangrijkste reden voor de niet-herleidbare massa van verkochte antibiotica noemt de SDa het (nog) niet monitoren van het gebruik bij andere diersoorten dan pluimvee, rundvee, varkens, vleeskalveren en konijnen voor dierlijke productie: bijvoorbeeld schapen, paarden en gezelschapsdieren. Met ingang van 2026 geldt in ieder geval voor geiten, schapen en paarden ook een wettelijke verplichting om het gebruik en de verkoop van antibiotica te monitoren. Hierdoor is de verwachting dat komende jaren het verschil tussen gebruikte en verkochte totale massa gemiddeld steeds kleiner zal worden.
Een uitdaging vormen geïmporteerde antimicrobiële diergeneesmiddelen die door een verandering in de EU-wetgeving nu mogen worden geïmporteerd bij een tekort in eigen land. Deze worden wel geregistreerd in het gebruik, maar mogelijk zijn de verkoopcijfers niet bekend in Nederland. Andersom kan het ook voorkomen dat andere EU-lidstaten Nederlandse diergeneesmiddelen importeren waarvan de verkoop mogelijk primair via een Nederlands kanaal is verlopen. De EMA (European Medicines Agency) gaat hiervoor een Europees monitoringssysteem opzetten, genaamd ASU (Antimicrobials Sales and Use). Hierin kunnen deze discrepanties in de toekomst naar verwachting gesignaleerd worden.
Om zieke dieren adequaat te kunnen behandelen, maar daarbij het risico op resistente bacteriën zo klein mogelijk te maken, zijn er afspraken gemaakt welke groepen antibiotica als eerste, tweede en derde keus gebruikt kunnen worden. In de meeste sectoren is er een redelijk stabiel patroon in het gebruik van eerste-, tweede- en derdekeuzemiddelen. Bij de gemonitorde sectoren bestaat 77% van het gebruik uit eerstekeuzeantibiotica, 22% uit tweedekeuzeantibiotica en 1% uit derdekeuzeantibiotica (met name polymyxines). Bij vleeskonijnen is er geen gebruik meer van derdekeuzeantibiotica.
Colistine is van groot belang voor de humane gezondheidszorg en daarom moet het veterinair gebruik tot een minimum worden beperkt. Het gebruik van colistine (dat is een derdekeuzemiddel en valt onder de polymyxines) is in 2023 met 10,8% gedaald. De ingezette daling van 2021 is hiermee doorgezet. Het colistinegebruik is nu op het laagste niveau sinds de start van de monitoring. De gezamenlijke aanpak van overheid en sectoren om het gebruik van colistine terug te dringen, werpt zijn vruchten af. De SDa is positief over de dalende trend in het colistinegebruik.
In 2023 zijn voor het vierde jaar nieuwe benchmarkwaarden/actiewaarden voor gebruik op de verschillende veehouderijbedrijven van kracht. In deze systematiek worden twee categorieën onderscheiden: benchmarkwaarden die aanvaardbaar gebruik reflecteren en die op korte termijn niet zullen veranderen én voorlopige benchmarkwaarden die in de tijd nog regelmatig aangepast zullen worden. Van de betreffende diersectoren worden verdere inspanningen verwacht om zo uiteindelijk tot benchmarkwaarden voor aanvaardbaar gebruik te komen. In 2024 zullen de voorlopige benchmarkwaarden van speenbiggen, kalkoenen, konijnen, blankvleeskalveren, rosévlees start en rosévlees afmest worden geëvalueerd. Waar nodig zullen deze worden aangepast en er wordt gekeken of het mogelijk is om een benchmarkwaarde af te leiden die aanvaardbaar gebruik reflecteert.
Per 2021 geldt een nieuwe benchmarksystematiek voor dierenartsen, op basis van dierdagdoseringen. De nieuwe VBI (Veterinaire Benchmarkindicator) wordt vergeleken met de benchmarkwaarde voor bedrijven in de betreffende diercategorie. Als dierenartsen met hun VBI in het actiegebied komen, dan wordt er van hen actie verwacht om hun antibioticumvoorschrijfpatroon te evalueren. In 2024 zal de benchmarksystematiek voor dierenartsen ook worden geëvalueerd.
Voorschrijfpatronen van dierenartsen
Dierenartsen werkzaam in de sectoren van reguliere vleeskuikens, speenbiggen, vleeskalveren (alle diercatergorieën) en kalkoenen laten nog redelijk grote verschillen in voorschrijfpatronen zien. Binnen de andere sectoren zijn de verschillen veel beperkter. Het percentage dierenartsen dat zich in het actiegebied van de VBI bevindt is vergelijkbaar met vorig jaar. De grootste actie omtrent de VBI is gewenst bij de reguliere vleeskuikens en rosévlees startkalveren. Hier bevindt meer dan een kwart van de dierenartsen zich in het actiegebied (SDa, 2024).
Antibioticaresistentie
Wereldwijd komt het steeds vaker voor dat infecties worden veroorzaakt door bacteriën die resistent zijn tegen antibiotica. In Nederland is dit probleem minder groot dan in veel andere landen omdat antibiotica alleen worden voorgeschreven als het echt nodig is. Toch is het belangrijk dat Nederland waakzaam blijft. Dat gebeurt onder andere door antibioticaresistentie en antibioticagebruik in de gaten te houden. Dan kunnen op tijd maatregelen worden genomen om te voorkomen dat het resistentieprobleem groter wordt. De maatregelen die nu al in Nederland zijn genomen om antibioticaresistentie te bestrijden, reiken verder dan de gezondheidszorg. Resistente bacteriën komen namelijk ook voor bij dieren, in voeding en in het milieu (One Health-aanpak). De laatste tien jaar zijn darmbacteriën in landbouwhuisdieren (varkens, koeien en kippen die voor de voedselproductie worden gehouden) steeds minder resistent geworden (Nethmap, 2022).
Nederlands antibioticabeleid door de tijd
Duidelijke sturing van het antibioticagebruik door de overheid begon in 2008 met een Convenant, een publiek-private overeenkomst, waarin de grote veehouderijsectoren en de KNMvD (Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde) aangaven hun verantwoordelijkheid te zullen nemen voor effectieve maatregelen, onder toezicht en met ondersteuning vanuit de overheid. De belangrijkste elementen in het beleid waren:
• monitoring van landelijke verkopen van antibiotica, sinds 1999
• monitoring van het antibioticagebruik per sector, sinds 2004
• duidelijke reductiedoelstellingen vanuit de overheid voor heel Nederland, in 2011: -20%, 2013: -50%, 2015: -70% (ten opzichte van het referentiejaar 2009)
• benchmarken van het antibioticagebruik per bedrijf en per dierenarts, sinds 2011
• verbeterde diergezondheid, duidelijker verantwoordelijkheden in diergezondheidsmanagement en in het voorschrijven en leveren van antibiotica, door verplichte bedrijfsgezondheidsplannen, één vaste dierenarts per bedrijf en verplichte periodieke veterinaire bedrijfsbezoeken.
Ervaringen in Nederland laten zien dat een actief beleid ter vermindering van het antibioticagebruik kan werken. Belangrijk is dat bedrijfsadviseurs en leveranciers, zoals dierenartsen en de diervoederindustrie, actief worden betrokken om een vermindering van het antibioticagebruik te kunnen realiseren. Veehouders moeten kunnen kiezen voor de meest geschikte combinatie van maatregelen, passend binnen hun bedrijf. Om een substantiële vermindering van het antibioticagebruik te bereiken, is een gevoel van urgentie vereist, gecombineerd met een doelgericht beleid en duidelijke, ambitieuze doelstellingen.
Geen economische schade
Stakeholders vreesden dat vermindering van antibiotica in de veehouderij een negatief effect zou hebben op de productiviteit en de economische bedrijfsprestaties. Sinds de hervormingen van het antibioticabeleid vanaf 2008 kan echter noch in de varkenssector, noch in de vleeskuikensector een neerwaartse trend in het gezinsinkomen worden waargenomen, die gerelateerd kon worden aan een verminderd antibioticagebruik (Bergevoet et al., 2019).
One Health-beleid
Het antibioticabeleid in Nederland is onderdeel geworden van de One Health-aanpak. Samen met professionals in de zorg, veehouderij, voeding en milieu ondernemen de ministeries van VWS, LNV en IenW actie. De integrale One Health-aanpak omvat zorgvuldig antibioticagebruik, betere monitoring en toezicht, onderzoek naar nieuwe middelen en alternatieven, infectiepreventie en communicatie.
|
Meer informatie |
| Toelichting indicator |
| Thema omschrijving |
| Beleidsinformatie |
| Archief |
|
naar boven
| Loading… |
|
|