Standaardverdiencapaciteit - Land- en tuinbouw |
Kleine groep zeer grote bedrijven realiseert grootste deel verdiencapaciteit
|
3-11-2022
|
De bedrijfsomvang van de Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven loopt sterk uiteen, van een grote groep zeer kleine bedrijven (37% van alle bedrijven in 2021) tot een kleine groep zeer grote bedrijven (9% in 2021). De eerste groep vertegenwoordigt slechts 2% van de totale verdiencapaciteit (op basis van de Standaardverdiencapaciteit - SVC), terwijl de tweede groep goed is voor 58%. Verder is op de zeer grote bedrijven, met een zwaartepunt in de glastuinbouw, een belangrijk deel van de werkgelegenheid (42% van het arbeidsvolume in 2021) geconcentreerd. De groep grote bedrijven heeft 33% (in 2021) van de cultuurgrond in gebruik.
|
Tussen 2010 en 2021 is het aantal zeer kleine en kleine bedrijven flink afgenomen (elk met ruim 40%). Ook het aantal middelgrote bedrijven kromp (23%), terwijl het aantal grote en zeer grote bedrijven (vrij) sterk steeg (16% en 41%). In 2016 is de ontwikkeling (eenmalig) versneld door de veranderingen in de registratie van de land- en tuinbouwbedrijven, waardoor veel (zeer) kleine bedrijven uit de registratie zijn verdwenen. Overigens blijft het aantal zeer kleine bedrijven relatief groot (35% in 2016 en 37% in 2021). Instroom vindt plaats door afbouwende bedrijven. De (zeer) kleine bedrijven zijn minder afhankelijk van het inkomen uit de bedrijfsactiviteiten door inkomsten van buiten bedrijf, zoals uit arbeid, bezittingen en uitkeringen (bijvoorbeeld AOW).
Standaardverdiencapaciteit (SVC) ā een maat voor de economische omvang Om de verschillende soorten agrarische bedrijven te kunnen vergelijken, kon tot 2010 de Nederlandse grootte-eenheid (nge) worden gebruikt. In 2010 is deze maat voor de economische omvang - saldo van opbrengsten en specifieke kosten van agrarische activiteiten - vervangen door de Standaardopbrengst (SO). Het nadeel van de SO is dat het een maatstaf is voor de omzet, die geen inzicht geeft in de beloning die resteert voor de agrarische activiteiten. Die beloning kan sterk verschillen tussen de sectoren: een akkerbouwer houdt bijvoorbeeld veel meer over van 100 euro opbrengsten dan een varkenshouder. Die akkerbouwer kan bijvoorbeeld met een opbrengst van 300.000 euro een inkomen halen waar een varkenshouder meer dan een miljoen euro aan opbrengsten voor nodig heeft. Daarom is naast de SO een nieuw Nederlands kengetal ontwikkeld, de Standaardverdiencapaciteit (SVC), die een maatstaf is voor de toegevoegde waarde. De SVC van een bedrijf geeft de vergoeding van arbeid en kapitaal weer op basis van standaarden, ongeacht wie arbeid of kapitaal levert. Een bedrijf met een SVC van minder dan 25.000 euro wordt aangemerkt als een zeer klein bedrijf. Een dergelijke omvang vergt een normatieve arbeidsbehoefte van minder dan 0,75 aje (arbeidsjaareenheid), tenzij de arbeid duidelijk minder efficiĆ«nt of tegen een lagere vergoeding dan gemiddeld wordt ingezet. Voor de zeer grote bedrijven (meer dan 250.000 euro SVC) geldt dat ze werkgelegenheid kunnen bieden aan meer dan 5 aje tegen een gemiddelde vergoeding.
Overgrote deel akkerbouw- en overige graasdierbedrijven is (zeer) klein
De Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven behoren in hoofdzaak (71% in 2021) tot de (meer) grondgebonden bedrijfstypen akkerbouw-, melkvee- en overige graasdierbedrijven. Bijna alle (92%) overige graasdierbedrijven en het overgrote deel (74%) van de akkerbouwbedrijven worden op basis van de verdiencapaciteit (in SVC) als (zeer) klein aangemerkt in 2021. Veelal zijn dat bedrijven van oudere ondernemers die inmiddels in feite zijn gestopt met hun bedrijf, maar nog wat grond of dieren aanhouden en daardoor in de statistieken opgenomen blijven. In de melkveehouderij ligt het zwaartepunt bij de middelgrote en grote bedrijven (samen 69%), en in de glastuinbouw bij de zeer grote bedrijven (60%). De andere bedrijfstypen - overige tuinbouw-, intensieve veehouderij- en gecombineerde bedrijven - kennen een meer gelijkmatige bedrijfsgrootteverdeling.
Melkvee en glastuinbouw goed voor ruim de helft van de verdiencapaciteit De verdiencapaciteit (op basis van SVC) van de primaire land- en tuinbouw bedraagt 6,487 mld. euro (in 2021), waarvan 56% voor rekening komt van de melkvee- en glastuinbouwbedrijven. Binnen de glastuinbouw komt 95% van de verdiencapaciteit van de zeer grote bedrijven; voor de overige tuinbouw - zoals de boomkwekerij en bloembollen - zijn de zeer grote bedrijven in 2021 goed voor tweederde van de verdiencapaciteit.
Sterke toename verdiencapaciteit glastuinbouw De gemiddelde verdiencapaciteit uitgedrukt in SVC is gestegen van 68.000 euro in 2010 tot 124.000 euro per bedrijf in 2021 (plus 82%). In de glastuinbouw nam de gemiddelde verdiencapaciteit per bedrijf in deze periode toe met een factor 2,8 tot 859.000 euro; in de akkerbouw steeg die met 24%, in de melkveehouderij met 41%, en in de intensieve veehouderij met 100%. De ontwikkeling van de gemiddelde verdiencapaciteit hangt samen met de beƫindiging van vooral kleinere bedrijven, de ontwikkeling van de fysieke bedrijfsomvang (areaal en dieren) en de ontwikkeling van de bedrijfsresultaten.
Merendeel (zeer) kleine bedrijven heeft bedrijfshoofd ouder dan 65 jaar De bedrijven met een ouder bedrijfshoofd (ouder dan 65 jaar) zijn over het algemeen vrij klein: 77% behoort tot de kleine tot zeer kleine bedrijven. Van de bedrijven met een bedrijfshoofd van 55 tot 65 jaar is 53% klein tot zeer klein; van de bedrijven met een bedrijfshoofd jonger dan 40 jaar valt 47% in de categorie klein tot zeer klein.
|