Veebezetting op staldierbedrijven

Laatste update: 26 augustus 2025 Update frequentie: Jaarlijks

Veebezetting op staldierbedrijven neemt af in 2024 ten opzichte van voorgaande jaar

Op de staldierbedrijven binnen de doelpopulatie van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM), is de veebezetting (fosfaat-GVE per ha cultuurgrond) in de periode 2000-2024 gestegen met 41% tot 15,5 GVE per ha.
Vooral de aanwezige zeugen en vleesvarkens en in mindere mate pluimvee en witvleeskalveren bepalen de veebezetting. Ook dieren in de groep ‘Veeteeltcombinatie, vooral hokdieren’ (NSO-type 7400) hebben een belangrijk aandeel in de veebezetting. Wel is door schaalvergroting en steeds verdergaande specialisatie het belang van die groep combinatiebedrijven kleiner dan aan het begin van deze eeuw. De bedrijfstypes in de categorie staldierbedrijven worden verder genoemd op deze pagina over steekproef en representativiteit staldierbedrijven in het LMM.

Gemiddeld

De grafieken op deze pagina zijn visueel gepresenteerd en zijn niet goed leesbaar met screenreaders.
Grafiek wordt geladen...
Sinds 2000 is de gemiddelde veebezetting op staldierbedrijven met 41% gestegen tot 15,5 GVE per ha in 2024.

Spreiding

De grafieken op deze pagina zijn visueel gepresenteerd en zijn niet goed leesbaar met screenreaders.
Grafiek wordt geladen...
De mediaan (de middelste waarneming) is afgenomen tot ongeveer 11,7 GVE per ha. De spreiding is in de periode 2000-2024 toegenomen. Vanaf 2000 zijn de 20% grootste bedrijven met 79% gestegen tot 30,8 GVE per ha in 2024.

Diersoort

De grafieken op deze pagina zijn visueel gepresenteerd en zijn niet goed leesbaar met screenreaders.
Grafiek wordt geladen...
Ongeveer 69% van de staldieren zijn varkens, 20% pluimvee, 4% vleeskalveren en dan nog 7% overige dieren. Deze verhouding tussen de diersoorten is sinds 2000 stabiel.

Over de indicator

Deze pagina beschrijft het aantal grootvee-eenheden (GVE) per ha cultuurgrond. Het aantal GVE op een bedrijf is de optelsom van het gemiddeld aanwezige aantal landbouwdieren op het bedrijf omgerekend naar de fosfaatproductie van één melkkoe. Basis voor de omrekeningen zijn de fosfaatproductienormen die in 2001 ten tijde van het Mineralenaangiftesysteem (MINAS) werden gehanteerd. Zo telt een kalf voor 0,22 GVE mee in het totaal, en jongvee in de leeftijd van 1-2 jaar voor 0,44 GVE en een vleesvarken voor 0,18 GVE.

Bron en getoonde groep bedrijven

De gegevens zijn afkomstig uit de CBS-Landbouwtelling, die het aantal dieren op 1 april vastlegt, tenzij er sprake is van tijdelijke leegstand. In de afgelopen jaren worden de aantallen dieren overgenomen uit registers zoals het I&R-systeem of het KIP-systeem. Bij tijdelijke leegstand op 1 april wordt het jaargemiddelde van het voorgaande jaar gebruikt in plaats van nul dieren, zodat het bedrijf toch een aantal GVE's (grootvee-eenheden) krijgt. 
Alleen bedrijven die binnen de definitie van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) vallen, worden getoond. Voor deze bedrijven geldt dat ze minimaal 25.000 euro aan standaardopbrengsten moeten hebben en meer dan 10 hectare cultuurgrond moeten bezitten.