Het fosfaatoverschot op akkerbouwbedrijven in Noord-Holland stijgt in 2021 naar 23 kg per ha
Deze indicator beschrijft het bedrijfsoverschot aan fosfaat (P2O5) uitgedrukt per ha cultuurgrond. Het bedrijfsoverschot is het saldo van de totale aanvoer en afvoer van fosfaat. De aanvoer van fosfaat bestaat uit de aanvoer via kunstmest, dierlijke mest, overige organische meststoffen, voer, dieren, plantaardige producten en overige producten. De afvoer van fosfaat bestaat uit de afvoer via dierlijke producten, dieren, gewassen en plantaardige producten, dierlijke mest, overige organische meststoffen en overige producten. De aan- en afvoer worden waar nodig gecorrigeerd voor veranderingen in de voorraden. De gehalten in de afvoer van gewassen en plantaardige producten zijn gebaseerd op normen en gemiddelden.
Databron
De informatie op deze pagina is gebaseerd op een steekproef: Het Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research (Informatienet). Het Informatienet is een panel van ongeveer 1.500 land- en tuinbouwbedrijven in Nederland, geselecteerd uit de CBS-Landbouwtelling waarvoor een uitgebreide set van gegevens wordt vastgelegd en gecontroleerd. Dit betreft zowel financieel-economische kengetallen als informatie over bedrijfsvoering en duurzaamheid. Het panel representeert ongeveer 82% van alle bedrijven uit de Landbouwtelling en ruim 99% van de totale agrarische productie (gemeten in standaardopbrengst). De hele kleine bedrijven (< 25.000 euro standaardopbrengst) worden niet gerepresenteerd. Bij het kiezen van de steekproefbedrijven wordt gestratificeerd op bedrijfstype en bedrijfsomvang, maar niet naar regio.
Om toch uitspraken te kunnen doen voor een regio op basis van de steekproef én zo dicht mogelijk te blijven bij de bedrijfsspecifieke- en locatie specifieke kenmerken van bedrijven in Noord-Holland, is een vorm van post-stratificatie toegepast, waarbij aan elk bedrijf in de Landbouwtelling de gemiddelde bedrijfsvoering is gekoppeld van vier meest gelijkende bedrijven uit de steekproef. Bij die koppeling is in de eerste plaats gekeken naar de geografische ligging van het bedrijf. Daarnaast zijn andere belangrijke kenmerken zoals het productieregime (biologisch of gangbaar), de bedrijfsomvang (in standaardopbrengst) en het bedrijfstype meegenomen. Er is tevens rekening gehouden met grondsoort (bijvoorbeeld veen, zand of klei), zodat deze zo gelijk mogelijk zijn op basis van de steekproef én de Landbouwtelling. Met dat als uitgangspunt is voor elk bedrijf in de Landbouwtelling een schatting gemaakt van kengetallen uit het Informatienet. De uitkomsten berusten dus niet op bedrijfsinformatie van bedrijven in de Landbouwtelling zelf, maar zijn schattingen op basis van vergelijkbare bedrijven uit het Informatienet.