Veengrond en een hoger aandeel gras zorgen voor hogere uitstoot van broeikasgassen
Deze indicator toont de uitstoot (emissie) van broeikasgassen op melkveebedrijven in Noord-Holland. De uitstoot van broeikasgassen in dit artikel omvat de productie van de ruwe materialen die de melkveehouderij gebruikt als input voor de teelt, transport en verwerking van het voer, en de productie van melk (dat wil zeggen: cradle to farm gate). De totale broeikasgasuitstoot wordt uitgedrukt in hoeveelheid CO2-equivalenten. Een CO2-equivalent is een internationaal geaccepteerde eenheid die het effect van broeikasgassen uitdrukt in termen van vergelijkbare hoeveelheden CO2 die hetzelfde effect hebben gemeten over een periode van 100 jaar. Uitstoot van een lachgas telt hierbij 273 keer zwaarder mee dan CO2. De uitstoot van biogeen en fossiel methaan telt daarbij respectievelijk 27,0 en 29,8 keer zwaarder meer dan CO2. CO2-uitstoot uit de bodem is in de berekeningen waarvan de resultaten op deze pagina getoond worden niet meegenomen.
Databron en versie kringloopwijzer
De resultaten op deze pagina zijn berekend met behulp van de Kringloopwijzer versie 2024.10. Voor de berekening is uitsluitend gebruikgemaakt van de resultaten op de steekproefbedrijven van het Bedrijveninformatienet van Wageningen Social & Economic Research. Het Bedrijveninformatienet (Informatienet) is een panel van ongeveer 1.500 land- en tuinbouwbedrijven in Nederland, geselecteerd uit de CBS-Landbouwtelling. Van de steekproefbedrijven wordt een uitgebreide set van gegevens vastgelegd en gecontroleerd. Dit betreft zowel financieel-economische kengetallen als informatie over bedrijfsvoering en duurzaamheid. Het panel representeert ongeveer 82% van alle bedrijven uit de Landbouwtelling en ruim 99% van de totale agrarische productie (gemeten in Standaardopbrengst). De hele kleine bedrijven (< 25.000 euro Standaardopbrengst) worden niet gerepresenteerd. Bij het kiezen van de steekproefbedrijven wordt gestratificeerd naar bedrijfstype en bedrijfsomvang, maar niet naar regio.
Om toch uitspraken te kunnen doen voor een regio op basis van de steekproef én zo dicht mogelijk te blijven bij de bedrijfsspecifieke en locatiespecifieke kenmerken van bedrijven in Noord-Holland, is een vorm van post-stratificatie toegepast, waarbij aan elk bedrijf in de Landbouwtelling de gemiddelde bedrijfsvoering is gekoppeld van vier meest gelijkende bedrijven uit de steekproef. Bij die koppeling is in de eerste plaats gekeken naar de geografische ligging van het bedrijf. Daarnaast zijn andere belangrijke kenmerken meegenomen zodat de gekoppelde bedrijven uit de steekproef en de Landbouwtelling zo veel mogelijk op elkaar lijken. De kenmerken zijn: het productieregime (biologisch of gangbaar), de bedrijfsomvang (in Standaardopbrengst), het bedrijfstype, grondsoort (bijvoorbeeld veen, zand of klei), het aandeel grasland in het bouwplan en de intensiteit (Standaardopbrengsten per hectare). Met dat als uitgangspunt is voor elk bedrijf in de Landbouwtelling een schatting gemaakt van kengetallen uit het Informatienet. De uitkomsten berusten dus niet op bedrijfsinformatie van bedrijven in de Landbouwtelling zelf, maar zijn schattingen op basis van vergelijkbare bedrijven uit het Informatienet.
